Herdenking Watersnood 1953

Administrator (admin) on 02 Feb 2023

herdenking watersnood 1953

Herdenking watersnood 1953, waardig stilgestaan bij deze ramp. 

 

Stukjes uit de herdenkingsdienst:

 

 

Het water dat kwam, zo maar onverwacht,

Het werd een koude en donkere nacht.

Dagen van angst en nachten van wanhoop,

Nog geen enkel besef van het verloop.

Zoveel verwoest, veel levens genomen,

Waarom moest dat woest water toen komen………..

 

Welkom allemaal bij de herdenking van de watersnoodramp die Nieuw Vossemeer in 1953 zwaar heeft getroffen. In onze kern vielen 50 slachtoffers welke liggen begraven op de begraafplaats van de R.K. kerk J.H. de Doper en bij de Protestantse kerk in de Voorstraat.  Vandaag is het precies 70 jaar geleden dat de ramp zich voltrok waarbij in Nederland in totaal 1836 slachtoffers zijn gevallen. We staan hier vanavond bij stil door te herinneren, herdenken en te bezinnen tijdens deze herdenkingsdienst.

 

In deze dienst herdenken we naast de slachtoffers gevallen in Nieuw Vossemeer ook de slachtoffers in de andere kernen; 10 slachtoffers in Steenbergen en 7 slachtoffers In Dinteloord

 

De kracht

 

Kijk naar de stroom die zich een weg baant door het land, door akkers, dorpen heen.

Zijn bron is ergens ver ontsprongen. Het gaat zijn weg en niemand weet waarheen.

Zo vloeit er ook een stroom vol leven in elke mens, in jou en mij.

Een droom die speelt, je doet bewegen, je weerbaar maakt, oneindig echt en vrij.

’T is een kracht die je doet leven, ’t is de kracht die je diep voelt.

’T is de wil die je doet groeien zodat je sterk staat en niet ondergaat.

Ook in jou leeft zo een kracht, ook in jou leeft zo een kracht.

 

Zoals die stroom steeds weer zijn weg herneemt voel je elke dag,

Een beetje meer wie je wel bent, wat ’t leven met je voor heeft.

Je leert vertrouwen, hopen altijd weer.

Zo deinen wij zacht ingenomen in een kring van iemands adem mee.

Je deelt zo stil elkanders pijn en dromen met zo een liefde eind’loos als de zee.

’T is de kracht die je zo lief maakt, heel teder, broos en echt.

’T is de kracht van iemand houden zodat je sterk staat en niet ondergaat.

Ook in jou leeft zo een kracht, ook in jou leeft zo een kracht.

 

’T is de kracht die je echt mens maakt zoals God het heeft bedoeld.

Als je leeft zoals Hij voordeed, weet dat je sterk staat, je zo nooit ondergaat.

Ook in jou herleeft Zijn kracht, ook in jou herleeft Zijn kracht.

 

Adrie Hommel;

 

Ik ben geboren op 9 augustus 1943, ten tijde van de watersnood was ik 9 jaar, de watersnood heeft op mij altijd een grote indruk gemaakt. 
Op 31 januari 1953 stormde het al de gehele dag bijzonder hard, het enige communicatiemiddel waarover kon worden beschikt was de radio, die voorspelde een zeer zware storm met kans op zeer hoog water te Bergen op Zoom. Er werd aan deze waarschuwingen geen grote aandacht gegeven. Laat in de zaterdagnamiddag mogen mijn broer en ik even naar buiten, we waaiden bijna in de achter ons huis lopende watergang. Na op de zaterdag in de teil te zijn geweest zijn we gaan slapen. Mijn broer en ik op zolder, mijn ouders en zus in de bedstee in de voorkamer. Op de zolder gierde de wind. Toch zijn we normaal in slaap gevallen. 


Vroeg in de zondagmorgen van 1 februari 1953 werd er hard op de deur en de blinden geklopt. Mijn vader stapte uit de bedstee en stond meteen tot zijn knieën in het water. Wij woonden aan de Hogendijk, het huis stond samen met drie andere huizen wat naar achteren. Mijn broer en ik werden door mijn vader naar de overburen, Nel en Piet van Geel, gedragen zodat we niet nat werden, hier waren mijn zus en moeder ook naartoe gebracht. Dit huis was ongeveer twee meter hoger gelegen dan de drie woningen. Het water steeg zo snel dat er bijna niets uit ons huis kon worden meegenomen. Vader heeft alleen nog wat kleren door het water kunnen halen. De buren uit de twee andere huizen waren inmiddels ook naar hoger gelegen huizen gevlucht. 
Bij de overburen zijn wij liefdevol opgevangen, deze mensen waren met twee personen, de levensmiddelen en drinken werden liefdevol gedeeld. In de loop van de dag zijn er uit de winkel van Toon Timmermans die een paar huizen verder woonden nog drinken en levensmiddelen gebracht. Omdat de woning hoog lag zaten we met z’n allen gewoon in de woonkamer/keuken. Dit was mogelijk tot zondagmiddag ongeveer vier uur, hierna kwam ook hier het water binnen en vluchten we naar de zolder.


Ongeveer rond de middag waaide de voordeur van ons huis open, hierdoor raakten mijn ouders behoorlijk in paniek, mijn vader heeft nog een poging gedaan de deur dicht te gaan doen, hij slaagde hier niet in door het hoge water wat bij de voordeur meer dan twee meter hoog stond.
Alle elektriciteit was uitgevallen en in het donker met alleen een kaars aan werd de nacht ingegaan. Ook kwam er bericht vanuit het dorp dat er twee mensen waren verdronken. Het zouden twee neven van ons zijn die kort bij de Zeedijk woonden. Later bleek dat het twee jonge jongens waren, De Wit en Zwijgers, die met de auto mensen waarschuwde voor het water. Het gezin van mijn oom en tante ui t de polder was al eerder in de nacht van 31 januari op 1 februari naar het dorp gegaan. Op dat tijdstip was er nog niets bekend van 50 slachtoffers die op Nieuw Vossemeer zijn gevallen.
Tijdens de bange nacht op zolder steeg het water steeds hoger, wij zagen veel schijnwerpers aan de hemel en helikopters vlogen af en aan. Het zou tot maandagmorgen ongeveer 6 of 7 uur duren voordat er hulp kwam. Het water op de Hogendijk was inmiddels gezakt doordat het weer eb werd, het stond nog ongeveer een meter hoog op het hoogste punt van de Hogendijk. De kinderen onder ons werden op de rug van soldaten 200 meter gedragen naar een plaats iets verderop de dijk waar een boot kon komen. De volwassenen waden door het water. De soldaat die mij droeg had een scherpe baard, hij stelde mij gerust, wat maar gedeeltelijk slaagde. Met deze boot zijn wij naar het einde van de Hogendijk gevaren. We kwamen voorbij de z.g.rij, hier waren er gaten in de daken van de huizen waardoor mensen waren geëvacueerd. Vlakbij Tol moesten we overstappen in een motorboot. Nu pas bleek de kracht van de storm en zagen we metershoge golven, er werd ons bevolen plat in de boot te gaan liggen vanwege het gevaar uit de boot te waaien. De boot ging tot aan het begin van de Tolsedijk, hierna gingen we te voet via de Tolsedijk naar de Schiethoek. Hier was het nog mogelijk om via een stukje van 1 meter land verder te lopen. Mijn vader kende de toenmalige polder-bestuurder, de heer de Jager, die we op de dijk tegen kwamen. Hij vertelde dat er een vreselijke ramp had plaats gevonden. Heel Nieuw Vossemeer stond onder water en er waren vele mensen verdronken. Aan het begin van de Schenkeldijk werden we in legertrucks gezet en gingen via de Honderdgemetendijk naar de HKI in Steenbergen.


Bij aankomst in Steenbergen was het bij de fabriek een helse drukte, vrijwillige hulpverleners, soldaten en mensen van het Rode Kruis deden er alles aan om de nieuw aangekomen evacués op hun gemak te stellen. De vluchtelingen uit onder meer Sint Philipsland, Nieuw Vossemeer en van nog meer plaatsen in Brabant en Zeeland zaten er gedesillusioneerd bij. Ons gezin werd voorzien van kleding en schoenen. Ik kreeg een veel te grote dikke overjas die mij wel beschermde tegen de kou. Hoe we de nacht zijn doorgekomen herinner ik mij niet meer. De volgende morgen gingen we in bussen en legervoertuigen naar andere bestemmingen. De voertuigen reden in de Molenweg in Steenbergen door het water. Ons gezin kwam terecht in Rucphen in legerbarakken, iedereen was stil en angstig wat de toekomst zou brengen maar vooral of en wanneer we naar huis zouden kunnen gaan. Dit zou nog een lange tijd duren. In Rucphen werden de maaltijden genoten met militairen. Ik kreeg een dikke schijf worst die ik niet lustte, ik stopte hem in mijn zak van de te grote overjas. Hier kwam de kleffe worst er na een week niet fris ruikend uit. Vanuit Rucphen werden we aan het einde van de week naar een hotel in Tilburg gebracht. Al die tijd waren wij verstoten van juiste informatie over de ramp. Op het opvangadres in Tilburg waren er geen andere bekende of plaatsgenoten. Onze familie was bekend bij een bankinspecteur uit Rotterdam, deze familie betrok aardappelen en groente van ons. Hij haalde ons in Tilburg op om ons bij hem thuis op te vangen. Tijdens de rit zagen wij in onder andere Fijnaart en Moerdijk de omvang van de watersnoodramp. Op het adres Gordelweg 103D, vier hoog zijn wij liefdevol ontvangen. Speelgoed werd ons door Rotterdamse mensen aangereikt. Uit verdriet of frustratie knipte ik de kleren van een pop die mijn zus had gekregen kapot. Hiervoor ben ik terecht streng gestraft. Wij mensen uit een dorp kwamen terecht in een totaal andere omgeving. Hier waren weer andere problemen. Een dochter van 20 jaar van de familie kreeg een verhouding met een getrouwde man. Zeker voor die tijd een probleem van een geheel andere orde. Lange tijd na de watersnood zijn wij hele goede vrienden met deze familie gebleven. 


Aan het einde van februari werd mijn bader gevraagd te gaan helpen op Nieuw Vossemeer bij het ontvangen van de hulpgoederen die veelvuldig uit de gehelde wereld naar Nieuw Vossemeer kwamen. Hij logeerde door de week op De Heen. Zijn afwezigheid was voor ons niet gemakkelijk. Hij kon regelen dat wij ongeveer half maart 1953 naar familie in Oud Vossemeer konden. Oom Arjaan en tante Jaan hadden een woning met twee kamers, één werd voor ons ingericht. Slapen deden we met z’n allen op zolder, de keuken was een kraan net achter de gezamenlijke voordeur. In Oud Vossemeer kreeg ik een beeld van de ramp die Nieuw Vossemeer had getroffen. Hier hoorde ik het aantal slachtoffers wat het leven heeft verloren tijdens de ramp. Hieronder ook mijn oom en tante die aan de Pelsendijk woonde, een gezin met 6 kinderen. Ik ging steeds naar het veer waar de pont naar Brabant voerde. Zo kon ik het grote gat bij de molen De Assumburg zien, de plaats waar vele van de familie Ooms zijn verdronken. Door dit dijkgat stroomde nog twee keer per etmaal het water de polder in. De binnendijken waren toen weer gesloten. Wat verder naar Lepelstraat zag ik dat de kruin van de dijk over de gehele lengte was weggeslagen, je kon zo de polder inkijken. Ik denk van begin april bezocht koningin Juliana Nieuw Vossemeer. Het dijkgat bij de molen was net gedicht, wij mochten voor de eerste keer mee naar Nieuw Vossemeer, via een smal padje door het gat bereikte we het dorp. Hier was het herstel van de straten in volle gang. Voornamelijk vrouwelijke hulptroepen onder meer uit het oosten van het land waren bezig modder en slip uit de woningen te scheppen. Dit maakte op de koningin maar ook op mij grote indruk. Nu pas zagen wij dat er veel huizen verwoest waren en andere zwaar beschadigd. Dit eerste bezoek aan Nieuw Vossemeer heeft op mij een grote indruk achtergelaten. 
Omstreeks 20 april mochten aan aantal van de mensen weer terugkeren naar hun huizen. Zo ook ons gezin. Peet Uijtdewilligen was bezig, als jonge timmerman, boordplaten tegen de beschadigde muren te maken, dit tegen het zout in de muren. In de woning troffen wij een grote hoeveelheid hulpgoederen aan, onder meer een groot linnenpakket (lakens en handdoeken) van het Rode Kruis en heel veel gereedschap uit Canada. In grote dank is dit aanvaard. Lang zouden mijn broer en ik niet op Nieuw Vossemeer blijven. Alle kinderen uit het rampgebied mochten 6 weken naar koloniehuizen in Italië, Frankrijk, Eersel, Schiermonnikoog en Egmond aan Zee. De volgende morgen werden mijn broer en ik en nog enkele andere kinderen uit Nieuw Vossemeer door juffrouw Jongmans en Jo van de Wildenberg met de trein naar Egmond aan Zee gebracht voor een fijne vakantie. Een afscheid van vader en moeder wat mij zwaar is gevallen. Ik had zoveel heimwee dat ik van juffrouw Zonnemijer in de grote slaapzaal bij mijn broer mocht slapen. Toch is deze vakantie voor mij van grote waarde geweest. 


Blij was ik begin juni weer terug op Vossemeer te zijn. Grote indruk maakte op mij in het eerste weekend, dat de rampslachtoffers die voorlopig op de begraafplaats in Steenbergen lagen,  overgebracht zijn naar het kerkhof op Nieuw Vossemeer. De sporen van het vervoer wat in de nacht plaatsvond en de reuk van het ontsmettingsmiddel waren de volgende zondagmorgen nog duidelijk aanwezig. Fijn was de wetenschap dat er weer een aantal slachtoffers van de watersnood ‘thuis’ waren. Bij de opheffing van de zelfstandige gemeente in 1997 is er voor de rampslachtoffers een blijvend gedenkteken onthuld wat nu plaats heeft gekregen aan de Hoogte. Door een particulier initiatief zijn ook de graven op de RK en de Protestantse begraafplaats behouden. 
Mede door deze ramp is er een Deltaplan gekomen wat de inwoners een betere bescherming geeft tegen het geweld van de zee. In de Oosterschelde is ook de natuur nog grotendeels intact gebleven. De toekomst zal leren of dit Deltaplan ook nog voldoende bescherming geeft voor het stijgen van de zeespiegel door klimaatverandering. 


Ik sluit deze herinnering af met de herdenking op 1 februari 1954, in een barre koude dag is een monument onthuld voor alle slachtoffers bij de plaats waar de dijk doorbrak bij de molen Assumburg. En ook nogmaals dank voor alle hulp vanuit de gehele wereld die is ontvangen. 

 

Lies de Ron-Bosters;

 

Ongeveer een jaar voor de ramp waren wij verhuisd van een klein huisje aan de Hogedijk naar een groter huis aan de Paardehoek, tegenwoordig de Nieuw Vossemeersedijk. Wij, vier kinderen van Marijn en Betje Bosters- van Tillo lagen op die dramatische nacht op zolder te slapen. De jongste van drie maanden lag beneden bij vader en moeder. Eigenlijk had ik er die nacht geen erg in dat het zo hard stormde. Je bent als kind moe gespeeld en valt dan snel in slaap. Omstreeks half vijf hoorden we bonzen op de gesloten raamluiken, en werd er geroepen, “kom er uit de dijk is doorgebroken”. Het was onze neef Piet Koolen, een van de zoons van Arjaan en Anna die heel dicht bij de Zeedijk woonden. De hele nacht hadden ze bij de Zeedijk gewaakt en het water in de gaten gehouden. Toen ze zagen dat het water over de dijk begon te slaan zijn ze de mensen gaan waarschuwen. Als dat niet was gebeurd hadden we het niet overleefd. Ons vader kwam naar boven, gooide het luik open en zei dat we vlug uit bed moesten komen. Ik kan mij nog herinneren dat vader in de keuken bij de achterdeur stond, hij duwde tegen de deur en riep, “opschieten, vlug langs de voordeur de dijk op”. En ik zag dat er wit schuim langs de onderkant van de deur kwam, en dacht dat het sneeuw was. Ik wou terug naar boven mijn twee poppen halen, want die kon ik toch niet achter laten. Maar dat mocht niet meer. Toen stonden we boven op de dijk en vluchten naar het dorp. Ik weet nog dat ik richting zee keek en dat de polder er zo raar uitzag, het glinsterde en er was zo veel wit schuim. Toen we in het dorp waren wisten we niet waar naar toe te gaan. We stonden op de hoge stoep van de tramhalte bij het café van fam. Zwijters. Vader bonkte op de ramen en deuren maar ze lagen nog te slapen. Het water stroomde al door de straten, en er dreven allemaal spullen voorbij. We zagen een boer met twee nerveuze paarden, en boven de storm uit hoorden we mensen roepen en schreeuwen. Toen riep aan de overkant van de straat Anna Elsevier, “kom gauw binnen mensen want zo direct kan het niet meer”. Wij werden naar binnen gedragen, mijn moeder hing op de rug van vader. Het water kwam toen al tot kniehoogte. Vader wou toen terug naar huis gaan om de twee koeien en varkens los te maken, maar moeder hield hem tegen. Toen we boven waren hoorden we veel lawaai, geroep en geschreeuw en zijn we gaan bidden. We hebben een nacht bij de fam. Elsevier doorgebracht, maar ze waren bang dat de betonnen schutting aan de zijkant van het huis het niet zou houden. De tweede dag zijn we bij laag getij naar de overkant van de straat naar café Zwijters gegaan. De zolder was daar vol met vrouwen en kinderen, de mannen konden daar niet bij, de vloer was niet sterk genoeg. De derde dag kwam het leger ons weg halen van het dorp. We gingen weer over de dijk waar nu een heel groot gat in zat, zodat de soldaten ons met touwen aan een bootje over moesten zetten. Het was heel vreemd, alles was veranderd. Ik zocht naar ons huis toen we er voorbij kwamen, maar het was er niet meer. Verdrietig dacht ik aan de koeien, varkens, de poezen en mijn poppen, waar waren ze gebleven. Het was heel ver lopen naar de Rijksweg waar de legerwagens stonden, en het was verschrikkelijk koud. Een soldaat had mij bij de hand en als ik moe werd droeg hij mij telkens een eind. Er lagen veel dode dieren langs de dijk en ik was bang van dat donkere water overal. We werden naar de Enka in Steenbergen gebracht waar we eten en drinken kregen. Toen zag ik mijn vader weer een beetje lachen en ik begreep dat we veilig waren. Vandaar werden we geplaatst bij fam. Van Trijp op het Schijf, we zijn daar niet zo heel lang gebleven. Toen konden we naar Lepelstraat waar de fam. Van moeder woonde. Daar zijn we lange tijd gebleven, en ben daar ook naar school gegaan. Tijdens ons verblijf daar is ook mijn opoe nog overleden. We woonden er met tien of twaalf personen, en het huisje was niet zo groot, dus dat was op den duur wel een belasting voor iedereen. We verhuisden toen naar Nieuw Vossemeer waar intussen het herstel van het dorp in volle gang was. De boer waar mijn vader werkte had de aardappelkiemschuur beschikbaar, een broeikas helemaal van glas. Moeder had dekens in de broeikas opgehangen zodat het net kamertjes leken en ook om de hitte bij zonnig weer buiten te houden. Met onweer was het niet leuk, dan zag je de bliksem zo goed. Tegen de tijd dat de boer de kiemschuur weer nodig had, verhuisden we naar het dorp. Nu naar de villa van fam. Gijzen, het was een heerlijk groot huis. 
Mijn ouders hadden intussen al plannen om terug te bouwen op de plaats waar het oude huis had gestaan, dat was in 1957 klaar. 
Nu op dit moment woon ik ook weer bij het ouderlijk huis, mijn man heeft de schuur verbouwd tot woonhuis. Vader is intussen overleden, moeder is 91 en leeft nog steeds in haar huisje naast ons. Maar als het stormt is ze bang, dan haal ik haar naar mij toe en zet een bed voor haar in de kamer totdat de storm over is. 
Lies de Ron- Bosters, geschreven op 27-01-2002

 

AJ Timmermans;

 

Zaterdag 31 januari 1953
Erg slecht weer vandaag, koud, veel wind stormkracht, regen en natte sneeuw. Geen beste dag om bakker Elsevier te helpen om brood te bezorgen bij zijn klanten.
Ondanks mijn jongen leeftijd (10 jaar) mocht ik bij de bakker meehelpen van mijn ouders. Ik deed dit al langer op zaterdag en met vakantie. Ook zaterdag 31 januari dus met slecht weer en stormwind weer brood bezorgen.
Toen we rond 09.30 uur op pad gingen was het echt niet fijn om buiten te lopen. Heel het dorp en Notendaal moest worden bezocht. De laatste straat was altijd de Hogendijk. Meestal waren we ’s avonds rond 18.00 uur klaar, maar vanwege het slechte weer liep het uit en om kwart over 8 reden we terug naar de bakkerij aan de Hogendijk 165 (nu Schoolstraat) ongeveer 70 meter van ons huis vandaan waar mijn ouders en familie en ik woonde. Toen bij Bertus, de bakker, nog even afrekenen en doorgeven bij wie en welke broden ik had afgegeven. 
Toen ik thuiskwam was het lekker warm en op de radio was het programma “negen heit de klok” al bezig. Nog even wat gezeten en gedronken en toen naar bed. Wij, mijn broers Cent en Geert en ik, sliepen aan de voorkant op een kamertje, daarnaast nog een slaapkamer voor onze vijf zusters, onze oudste was al getrouwd en zus Rina zat in Tilburg op school. 
De storm kwam van noordwest en stond recht op ons dakraam. Nogal moe van het werken en de kou viel ik nogal vlot in slaap. 

Zondag 1 februari
Ik werd wakker van veel leven en geluiden op straat, ik hoorde varkens gillen en hard roepen buiten. Mijn broers waren het bed al uit want pa had hen geroepen. 
Ons vader was ’s morgens rond half 5 gewekt, dat er een watersnood dreigde, hij ging op de fiets richting het dorp om te kijken of het allemaal zo erg was. 
Hij kwam onderweg iemand tegen die terug naar de Hogendijk fietsten en die riep “ga maar terug Toon, het komt hier ook al, kijk maar naar de sloot daar en mijn vader zag daar het water omhoog komen. Hij reed vlug naar huis en riep Vent en Geert welke moesten helpen de kippen uit hun hokken te halen en om ze op de schuurzolder te zetten. 
Ook de twee varkens welke we hadden moesten naar een hogere plaats worden gebracht. Alle mannen uit de buurt konden hun varken(s) bij onze overbuurman Bernaards in het gashok (daar lagen lege flessen butagas opgestapeld) brengen. Toen ze daarmee bezig waren keek iemand naast die schuur richting de Paardenhoek en riep toen “stop maar, kijk eens wat daar aankomt”. Ze zagen een watermassa van ruim twee meter hoog op zich af komen. 
Na de eerste vloed ’s morgens konden we ’s morgens nog in de woonkamer en in de winkel blijven maar in de keuken en binnenschuur stond toen al water. Mijn zussen hielpen toen nog wel mensen in de winkel die allemaal nog wat etenswaar kwamen halen. Ook werd er toen gesproken om de mensen welke in het baantje naar Schoutens woonden die reeds behoorlijk veel water binnen hadden in ons huis te nemen. Geen sinecure, ons gezin, vader, moeder, 5 dochters. 3 zonen en opa van 87 jaar, boven twee slaapkamers en de andere ruimte op zolder werd ingenomen door de winkelvoorraad. Maar toch kwam de familie Slokkers, Jan en Cor en hun 4 kinderen bij ons in, Ger, Piet, Kees en Jenny 1 jaar, het was dus behoorlijk vol. 
’s Morgens kwam de dikke Dam uit de Achterstraat nog met een paard voorbij op de weg naar de Tolsedijk, maar moest terugkeren omdat hij aan het eind van de Hogendijk niet verder kon. Ook neef Giel Timmermans had ’s morgens nog geprobeerd de Tolsedijk te bereiken maar moest ook terug. Toen kon hij zijn fiets niet meer binnen zetten hiernaast ons, en heeft zijn fiets toen tegenover ons bij Bernaards voor de etalage van de winkel gezet. We konden ’s morgens nog in de voorkamer blijven. We konden zo naar buiten kijken richting het dorp. De varkens welke vanmorgen uit de hokken gehaald waren zochten ook nog een plaatsje om droog te blijven. Bij de buren Toon Brocatus was een varken voor de achterdeur in een wat hoger hoekje gaan staan. 
Toen in de middag de vloed weer begon te komen moesten de dieren zelf maar zoeken naar wat hogere delen maar de meesten gingen het water in en verdronken dan door de harde stroming. Ook konden we toen aan de trappers van de fiets van Giel zien hoe snel het water omhoog kwam. Rond half vijf moesten we naar boven omdat het water nu wel in de winkel en de voorkamer zou komen. De kachel werd uitgemaakt, werd op tafel gezet en wij naar boven met zeventien mensen. Vanuit het raam op de kamer van mijn zussen keken we richting Notendaal. Niets dan water en heel veel drijvend hout. Ook zagen wij de bomen van houtzagerij van Gaans onze kant op komen drijven. De kracht van wind en stroming was zo sterk dat sommige bomen recht overeind kwamen te staan, wel beangstigend. Gelukkig voor ons dreven de bomen met de stroom de Platteweg en de polder in richting Notendaal. We zagen opeens een biggetje dat probeerde op de bomen te klimmen welke in de bocht naar de Platteweg lagen. Helaas rolde het beestje iedere keer van de bewegende bomen af en na ongeveer een kwartiertje kwam hij niet meer boven, om beurten werd door ons gekeken hoe de situatie was. ’s Avonds zijn we zo goed als het kon, geprobeerd om te slapen, we hadden nog wat licht van twee petroleumlampen. 
Maandag 2 februari
Ik hoorde ’s morgens vroeg roepen van buiten, Cent Geert goed hard zo te horen. We kijken door het dakraam naar buiten en zien naast het pand van buurman Bernaards een boot met militairen liggen. Een van hen is een militair uit Nieuw Vossemeer, namelijk Klaas Weterings, zoon van boer Weterings uit de Brouwerijweg (nu Molenweg)
De soldaten kwamen om de mensen te evacueren. De soldaten kwamen uit de boot, er stond toen nog ongeveer 15 cm water bij ons voor op de weg. Moeder zette koffie voor de militairen en gaf ze ook nog wat te eten, ze kregen ook nog wat sigaretten mee. Intussen was er een boot vanaf het eind van de Hogendijk onze richting op komen varen, welke in de bocht bij café Hussaarts lag. Nadat ze gegeten en gedronken hadden zei de luitenant dat we naar de boot bij Hussaarts moesten. Mijn vader wilde dat niet maar de luitenant dwong mijn vader met pistool in zijn rug toch weg te gaan. Zo ook ons opa met zijn 87 jaar, kom maar op mijn rug zitten opa zei een militair. Opa gaf als antwoord zullen we het niet andersom doen, jij bij mij op de rug, want hij was nog buitengewoon kras. Ongeveer 30 meter verder, precies bij hem voor zijn huis viel die militair met opa. Helemaal nat was die oude man en de soldaat, opa terug naar huis, opa droge kleren aangedaan bij ons. Ik wilde die maandagmorgen mijn schoolkleren meenemen, want ik moest toch naar school echter niet wetende waar we terecht zouden komen. Toen we dan met de boot vertrokken richting Tol zagen we bij Piet van Boven, Piet Jans die hun drie dochters via een ladder door het bovenraam  in de boot werden geholpen. Toen we bij de rij aankwamen moesten we wachten tegen de winkel van Jan Ruyter om met een wat grotere boot overgezet te worden naar de Tolsedijk. Het water stond daar toen zo hoog dat de soldaten vanuit de boot zo in de dakkapel konden stappen. Er was door de soldaten een kabel gespannen tussen het laatste huis van de Hogendijk en de schuur van bakkerij Cools aan de Tolsedijk, want daar was een hele sterke stroming welke dwars door de vluchtweg stond. Eindelijk waren we overgevaren naar de Tolsedijk en moesten we door de storm via de Schiethoek naar de Honderdgemetendijk lopen waar een militaire vrachtwagen gereed stond om ons naar Steenbergen te brengen. 
In Steenbergen gingen we eerst naar H.K.I fabriek, ook daar stond water op de Molenweg. Toen een bus in en werden we naar de Blauwe Zaal gebracht, maar we moesten terug naar H.K.I, daar kregen we eten en drinken en gelukkig was het lekker warm in de theaterzaal op de 1e verdieping. 
Tegen de avond moesten we weer in bussen en werden naar de kazerne in Rucphen gebracht en daar kregen we slaapplaatsen toegewezen in de militaire barakken. Op de grond lag stro en daarop enkele dekens, een voor op het stro en een voor over je lichaam. Het slapen ging niet zo best met zoveel mensen in die ruimte en er werd door enkele zo hard gesnurkt dat ze bijna de hele zaal wakker hield. 

Dinsdag 3 februari
Vanmorgen weer met een bus naar het volgens opvangpunt gebracht. Dat werd het Westendtheater in Tilburg. Daar was het erg druk met evacuees uit andere overstromingsplaatsen. Enkele zussen, To, Jo, Dien en iemand van, van Loenhout zijn ’s middags nog naar het klooster van De Zusters van Liefde aan de Oudendijk gegaan. Rina, onze zus, volgt daar de opleiding tot onderwijzeres op de kweekschool. Zij had wel gehoord van de ramp maar wist helemaal niet hoe het met de familie was. 
Het hele gebeuren de laatste paar dagen waren allemaal zo raar en onwerkelijk, veel rumoer en drukte. ’s Middags kwam er een jonge vrouw vragen aan mijn vader of Cent, Geert en nog een jongen uit Nieuw Vossemeer (Toontje Poel?) met haar mee mochten. Het was de dochter van de familie Beerens welke een machinefabriek hadden in Tilburg. In de loop van de avond werd mijn vader omgeroepen en gevraagd naar voren bij het toneel te komen. Het bleek dat daar toen Pater Muslay van het klooster van De Zusters van Liefde was. De pater vertelde voor ons gezin en opa Brocatus een plaats te hebben in een villa in Tilburg waar hij ons heen zou brengen en waar we voorlopig konden wonen. We werden naar de Sint Josephstraat 102 gebracht, een heel groot herenhuis wat door de zusters gebruikt werd als school voor BLO kinderen. Het was een woning geweest van een textiel industrieel v.d. Bergh. We kregen op de 1e verdieping de grote kamer en twee grote slaapkamers, een voor de zussen en ik sliep de eerste twee nachten bij Pa en Moe op hun kamer achter een scherm.

Woensdag 4 februari
Vanmorgen kennis gemaakt met Zr. Engelina (hoofd v.d. school) en Zr Assumpta en de conciërge Alfons Rademakers. We kwamen weer een beetje tot rust nu, er was daar ook een grote en mooie tuin. We konden het allemaal goed vinden met de zusters en de conciërge, alhoewel Zr Engelina behoorlijk streng was. Ze Assumpta was veel royaler en ging na schooltijd een stoeipartij niet uit de weg, Lieve zuster. Het warm eten werd iedere dag gebracht vanuit het klooster. Pa kon bij het postkantoor aan de Nieuwstraat gaan werken en ik liep wat mee met Fons, de conciërge, de volgende dagen kwamen er nog meer evacuees uit Nieuw Vossemeer. De familie Musters met 2 dochters en 2 zoons. Jean Bernaards met Kees en Herman, ook Frans Bernaards, oom van Jean 87 jaar. Frans en mijn opa waren vaste kaartvrienden (tachtigen). Dus dit kwam mooi uit voor hun. Frans en opa sliepen op 1 kamer, de familie Buis met 7 personen. Ook kwam er de familie v.d. Giesen uit Hank erbij wonen met 7 personen. 
Ik kreeg bericht dat ik naar school kon bij de fraters aan de Bossche weg, ook de andere kinderen konden daarnaartoe. We werden ingedeeld in de klassen en ik kreeg spoedig een paar Tilburgse vrienden. Rudi Knapen die niet ver van ons woonde en Emiel van Dijk die aan de Heuvel woonde. De ouders van Emiel hadden een tabakswinkel vlakbij de kerk op de Heuvel. Ook hadden de ouders belangen in de dierentuin van Tilburg, welke aan de Bredaseweg lag net buiten de stad. Verschillende keren zijn Emiel, Rudi en ik te voet daarnaartoe gelopen. 
Ik kwam weer een beetje in het normale gangetje, naar school, Tilburg verkennen met Emiel en Rudi en in de grote tuin spelen. 

A.J. Timmermans

 

Foto's van de herdenking, klik hier
 

Back